Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB6818

Datum uitspraak2007-10-31
Datum gepubliceerd2007-10-31
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200703026/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 12 december 2005 heeft verweerder een verzoek van appellant om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot het door [vergunninghouder] gedreven café op het perceel [locatie] te [plaats] afgewezen.


Uitspraak

200703026/1. Datum uitspraak: 31 oktober 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Beesel, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 12 december 2005 heeft verweerder een verzoek van appellant om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot het door [vergunninghouder] gedreven café op het perceel [locatie] te [plaats] afgewezen. Bij besluit van 16 mei 2006 heeft verweerder het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard. Bij uitspraak van de Afdeling van 31 januari 2007, no. 200604557/1, is dit besluit vernietigd. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft verweerder bij besluit van 26 maart 2007, verzonden op 27 maart 2007, een nieuw besluit genomen. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 26 april 2007, bij de Raad van State ingekomen op 27 april 2007, beroep ingesteld. Bij brief van 5 juni 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant en [vergunninghouder]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 oktober 2007, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. R.A.M. Verkoijen en verweerder, vertegenwoordigd door mr E. van Herpen en G.C. Penners, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Bij het bestreden besluit van 26 maart 2007 heeft verweerder het primaire besluit, waarbij het verzoek om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen wegens het overschrijden van de geluidgrenswaarden uit voorschrift 1.1.1 van bijlage B van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer is afgewezen, in stand gelaten. 2.2.    Uit het beroep van appellant en de daarop door hem ter zitting gegeven toelichting blijkt dat hij met zijn beroep beoogt te bereiken dat verweerder positief beslist op zijn verzoek om handhaving, door aan [vergunninghouder] een last onder dwangsom op te leggen wegens het overtreden van voorschrift 1.1.1. Nu verweerder bij besluit van 26 februari 2007 aan [vergunninghouder] de door appellant gewenste last onder dwangsom heeft opgelegd, is daarmee reeds voldaan aan hetgeen appellant met zijn beroep beoogt te bereiken. Gelet hierop heeft appellant geen processueel belang meer bij een oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit. 2.3.    Het beroep is niet-ontvankelijk. 2.4.    Ten aanzien van de toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht overweegt de Afdeling als volgt.    Appellant stelt dat verweerder de kosten dient te vergoeden die appellant heeft moeten maken in verband met de behandeling van het bezwaar, omdat met de uitspraak van de Afdeling van 31 januari 2007, no. 200604557/1, de onrechtmatigheid van het primaire besluit van 12 december 2005 vast zou staan.    In artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing verklaard. In laatstgenoemd artikellid is bepaald dat de kosten in de bezwaarfase slechts voor vergoeding in aanmerking komen wanneer het primaire besluit vanwege aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid wordt herroepen. Het betoog van appellant dat met de uitspraak van 31 januari 2007 vaststaat dat op grond van deze twee bepalingen de kosten in bezwaar moeten worden vergoed, mist feitelijke grondslag. In die uitspraak is geen oordeel gegeven over (de rechtmatigheid van) het primaire besluit, maar slechts over het besluit van 16 mei 2006 op het tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar. Ook overigens ziet de Afdeling geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat. w.g. Schaafsma     w.g. Van der Zijpp Lid van de enkelvoudige kamer     ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2007 262-517.